|
9. droom
|
Kááá... bouter Kriebeltje liep te wandelen in het bos. Hij liep en hij liep en hij liep, tot hij bij een stukje van het bos kwam waar hij nog nóóóóit eerder was geweest. Het was er aardedonker. Niet dat het bos daar zo dichtbegroeid was, nee, het was nacht! Maar wat deed Kriebeltje daar dan? Hij liep te wandelen, met zijn ogen dicht. Liep hij soms te slaapwandelen? Zijn ogen waren dicht, maar wonder boven wonder botste Kriebel nergens tegenaan. De wolf kon hem nu niet helpen, die sliep. Kriebeltje sliep ook, maar die liep. En hij droomde ... In zijn droom kwam hij bij een prachtig stukje van het bos waar hij nog nóóóit eerder was geweest. Met een open plek, die zacht verlicht was en waar zachtjes feeërieke muziek weerklonk. Als Kriebeltje zijn ogen open had gehad, dan had hij beslist zijn ogen uitgekeken! Midden op de open plek stond een ruwhouten bed, met daarin een stokoud mannetje. Lijkbleek, maar niet ongezond, zo te zien. En het vreemdste was dat er baby’tjes om hem heen zaten. Wel vier! Op de grond lagen twee grote glanzend rode dingen. Kriebel dacht dat het woorden waren. In grotemensentaal. Hij wist niet wat het betekende, maar het zag er erg sprookjesachtig uit! Toen Kriebel weer thuis was – vraag niet hoe, maar hij ís thuisgekomen – stond hij niet te tollen van de slaap. Nee, hij sliep immers al. Hij had al de hele tijd geslapen. En gedroomd. Dan kon hij natuurlijk ook niet uit zijn raampje kijken. Dat daar een groot grijs beest stond, een beest met twee staarten, één aan de voorkant en één aan de achterkant, dat ging allemaal aan hem voorbij. En hij heeft ook niet gemerkt dat dat beest met die aan de voorkant dit vreemde verhaaltje uitblies ... |