p
i e t   v a n   d i e p e n      
     
   

heen en weer

Op 21 augustus 1990, twintig jaar na Kees’ fatale ongeluk,
stuurde ik tante Clazien een brief met een fotootje van Merel (9), Gijs (bijna 5) en Bram (1). En met een poging tot een gedicht. Tot mijn niet geringe verrassing kreeg ik per omgaande, op ons vakantieadres in Limburg, een brief van Tante terug met een antwoordgedicht,
misschien wel haar enige ooit.
Twee gedichten die bij elkaar horen – ik heb ze ‘Heen’ en ‘Weer’ genoemd.

   


heenaaaaaaa 21-08-1990

Waar blijft de tijd
- al twintig jaar -
de tijd heelt alle wonden

Behalve één
- maar al te waar -
dat plekje blijft geschonden

Daar heb ik nooit
- voor even maar -
een middel voor gevonden

Een klein gedicht
- een klein gebaar -
we blijven lotsverbonden


weeraaaaaaaaaaaaaaaaaaaa 22-08-1990

De dag begint
Wat mag ik verwachten
Zou er nog iemand komen misschien?

De strijkplank in de kamer
De naaimachien op tafel
Zo kan, als er iemand komt, m’n wachten niet zien.

We moeten met herinneringen leven
En er zijn er zoveel
In het hart bewaren, want het is zo teer.

Ik kreeg ’n brief
En ’n fotootje klein
De traantjes kwamen, voor de zoveelste keer.