|
Lezing uit het boek Genesis, hoofdstuk 31, de verzen 36 t/m 46
We kozen deze lezing, omdat het de aartsvader Jacob is die hier spreekt.
Bovendien ziet hij terug op zijn leven, nu hij met zijn gezin, dienstknechten
en vee zonder ophef op weg is gegaan naar het land van zijn voorvaderen.
Dat zijn schoonvader Laban hem achternakomt en beschuldigt van diefstal,
dat wordt hem toch te gek.
Toen werd Jacob kwaad; hij voer tegen Laban uit en zei: "Wat heb
ik misdreven, wat voor kwaad heb ik gedaan dat u mij zo verwoed achtervolgt?
U hebt nu mijn hele huisraad doorzocht. Hebt u iets gevonden dat van
u is? Leg het dan voor mijn en uw verwanten neer en laat hen zeggen wie
van ons gelijk heeft.
Twintig jaar ben ik nu bij u geweest. Uw schapen en geiten hebben geen
misdracht gehad en van de rammen van uw kudde heb ik nooit gegeten. Wat
door wilde dieren verscheurd was, heb ik niet bij u gebracht, maar ik
heb het zelf vergoed. Uit mijn eigen bezit hebt u teruggeëist wat
mij overdag of 's nachts werd ontstolen.
Overdag verging ik van de hitte en 's nachts verging ik van de kou, en
heb ik mijn ogen geen slaap gegund. Twintig jaar heb ik nu in uw huis
doorgebracht. Veertien jaar heb ik voor u gewerkt om uw twee dochters,
zes jaar om uw vee, en wel tienmaal hebt u mijn loon gewijzigd. Als de
God van Abraham en de Gevreesde van Isaak mij niet had bijgestaan, dan
had u mij nu met lege handen weggestuurd. God heeft echter neergezien
op mijn ellende en mijn zwoegen, en vannacht is hij tussenbeide gekomen."
Laban antwoordde Jacob: "Het gaat om mijn eigen dochters, mijn eigen
kinderen en mijn eigen vee; al wat je hier ziet, is wel van mij! Wat
voor kwaad zou ik mijn eigen dochters en de kinderen die zij gebaard
hebben, willen aandoen? Kom, laten wij een verbond met elkaar sluiten;
dan hebben we allebei een bewijsstuk."
Toen zette Jacob een helige steen overeind. En Jacob zei tegen zijn verwanten: "Raap
stenen bijeen." Zij haalden stenen, maakten er een steenhoop van
en hielden bij de steenhoop een maaltijd.
|
|