|
|||||||||||||||||||||||
mamories
1 - |
mijn kinderjaren | ||
oom Piet, Anne Knijn, mam 1921 |
Ik
ben geboren op de Zuidspierdijkerweg in Spierdijk. Ons huis was een
boerenstolpje met een schuur eraan. Mijn vader was bouwer en 's winters
had ie een paar 'opzetters': koeien die hij met zelf verbouwd voer
onderhield. Meestal in de kost en soms in het najaar gekocht en dan
in het voorjaar weer van de hand gedaan. Mijn zussen hebben wel verhalen
over melken in het land, maar in de tijd dat ik thuis woonde, waren
er 's zomers geen koeien.
Tussen het huis en de schuur liep een diepe goot, die we de kil noemden. Daar is ooit de bliksem wentelend doorheen gerold. Er was geen plek te zien van blikseminslag, maar je rook wel een brandlucht. Opoe Pater was verschrikkelijk bang van onweer. Ze verzamelde alle kinderen in de kamer en sprenkelde met een lauriertakje wijwater door het huis. Bij elke donderslag riep ze: "JezusMariaJozef!" Ze heeft me aangestoken met die angst: in Grosthuizen lag ik te bibberen in mijn bed bij onweer. Pa vond het onzin om de kinderen eruit te halen ("Zo'n klein huisje loopt heus geen gevaar"), maar bij brand had het hele gezin nooit op tijd door het luik van zolder kunnen komen. Na de verbouwing werd ik er wat geruster op. We waren thuis met tien kinderen: Jaap, Klaas, Piet, ik, Wiets, Mien, Dien, Bets, Clasien en Gitta. Toen ik tweeëneenhalve maand was, is mijn moeder, Wilhelmina of Mijnoutje Obdam, overleden aan de Spaanse griep. Dat was begin 1919 een epidemie waar heel veel jonge mensen aan dood gingen. Oom Jan Delemarre heeft toen allebei zijn ouders verloren. Ik ben bijna een jaar in huis gehaald door oom Jacob en tante Tijtje, die net getrouwd waren. Toen hun eigen kind Alie Obdam werd geboren, ging ik weer terug. Inmiddels was mijn vader hertrouwd, met Wietske Wiersma. Daarna kwamen er nog zes zusjes. Op school was ik klein en erg beweeglijk. Ik kon me in één slag omdraaien in de bank. Ik mocht zeker graag achter me kijken, want de zusters Franciscanessen noemden me een draaitol. Zuster Roedharta was een kreng: die sloeg met een liniaaltje op je handpalmen. Maar zuster Swiebertha was een schat. Ik vond het lekker op school. Alles was eigenlijk wel leuk. Alleen tekenen, dat kon ik niet. Die kaartjes voor aardrijkskunde waren een ramp. Op
maandag werd ik vaak thuisgehouden om te helpen met de was. Piet was
er dan ook wel eens, om de wringer te draaien. Vanaf mijn twaalfde
werkte ik bij moe in het huishouden. En op zaterdag kwam buurman Knijn
vaak vragen of Geertje niet een paar uurtjes kon helpen. Zijn vrouw
was een zenuwpil; als ik thuis eens een keertje luidruchtig uithaalde,
riepen mijn zussen: "Dat heb je van Jans Beers!" Ik was er
graag, ook wel 's avonds om op te passen. Dan lag er al een stapeltje
kousen klaar om te stoppen. Eigenlijk ging ik vroeger liever met mijn vader mee naar de bouw dan in huis meehelpen. Opoe was zo verschrikkelijk 'schoon' - je kon het nooit goed doen. Dat vond ik erg als ze een dag te gast was geweest, bij een van de tantes of zo. Ik had dan zo mijn best gedaan en toch was er altijd wel iets niet netjes genoeg. Dat was een lastige eigenschap van haar, maar het was geen nare vrouw, hoor. Best warm en spontaan. Als onze kinderen jarig waren, kwam ze trouw naar Grosthuizen. Miny is eens op haar verjaardag aangevallen door een ram. Toen Kees dat binnen kwam vertellen, rende opoe zo op haar sokken het land in. |
||
oom Piet, tante Wiets, mam 1921 |
|||
uitsnede
schoolfoto 1927
2e rij: tante Wiets, tante Mien, mam, tante Dien |