v
a n d i e v a n v a n d i e p e n
       
 
mamories 2 -
mijn dienstjes  
 
Op mijn vijftiende heb ik als noodhulp gewerkt bij ome Jan Pater, die van de bakkerij. Tante Anne was zo iemand van 'altijd ziek, nooit dood'. Ik vond haar maar achterbaks. Ze kwam haar bed niet uit, maar hield wel alles in de gaten. Elke week moest ik uit de kast langs de gang alle voorraad en de potten en pannen weghalen en de kranten op de vloer verschonen. Als ik eens had gedacht "Die zijn nog wel goed zo", was ze tijdens kerktijd gaan controleren en kreeg ik op mijn kop. En als we met de jongens een lolletje stonden te maken bij het schoonmaken van de bakkerij, elkaar nat spuiten en zo, stond ze ineens in het hossie.

Mijn eerste echte dienstje was bij Piet Groot, op de Noorddijk in de Beemster. Hij was boer en paardenhandelaar. Ik wist dat zijn vrouw hoogzwanger was, maar het werd wel een heel vliegende start. Op zaterdagmiddag kwam ik er en op maandag, toen hij naar de paardenmarkt in Opmeer was, liep ik op de koegang en riep ze dat de baby kwam. Ik op een ren naar haar schoonzus, tante Daatje, op de Jisperweg. Ik herinner me niet veel meer van het werken daar, alleen nog dat we de politie in huis kregen toen de dochter Truida was aangerand aan de dijk. Ik wist niet waar het om ging, maar het was een hele toestand. En dat de oudste zoon een lamstraal was, maar hij is later priester geworden.

Daarna ging ik een jaar voor vast naar Kees de Jong aan de Oosterweg in de Purmer. Toen had ik een soort verkering met Piet Duyn uit Spierdijk, een kameraad van mijn broer Piet. Een keer had hij geschreven dat ie zou komen, maar ik had er niks over durven zeggen. Ik zat nog te melken en daar zag ik hem aankomen op zijn fietsje. We gingen naar de Volendamse kermis. Moest ie 's nachts nog helemaal terug naar Spierdijk op de fiets.
Een knecht van De Jong heeft geprobeerd me te leren schaatsen. Ik had geroepen dat ik dat echt niet kon, maar daar wilde hij niet aan. Na uren welwillende aanwijzingen van zijn kant en gestuntel van mijn kant gaf ie toe: "Jij leert het inderdaad nooit."

Het langst heb ik gewerkt bij Piet Koning, vooraan in de Beemster, het tweede huis rechts na de Beemsterbrug. Daar ben ik drie jaar geweest, voor viereneenhalve gulden in de week naast kost en inwoning. 's Ochtends en 's avonds de koeien melken en tussendoor de huishouding. Tussen kerst en nieuwjaar, als de meeste koeien droog stonden, had je een week vakantie. Als er een theemiddag was, kreeg de meid van de gasten een fooi; dan had je mooi zeven dubbeltjes extra. Elke avond was het kousen stoppen, zo van de voet af. Alle kinderen sleepten net als hun moeder over de kokosmatten, dus dat slijt hard. En iedereen liep binnen op kousen, want verder had je als kind alleen klompen: een paar daagse en een paar zondagse.
De vrouw van Piet Koning was geen makkelijke. Ik heb een serie boerenknechten zien komen en gaan. Er waren vaste tijden waarop je van dienstbetrekking wisselde: de meiden met kerst, de werkmannen per 1 mei en de boerenknechten (die ook voor dag en nacht waren, dus in de kost) per 2 februari. Maar hier gingen knechten ook wel tussentijds weg; die hielden het bepaald niet uit bij haar.

Zelf had ik niet het idee dat ik op een ander adresje beter af zou zijn. Want werken moest je toch. Het was echt wel nodig dat de oudere kinderen meehielpen de kost te verdienen. Als mijn vader in november koeien had gekocht, was er eigenlijk geen geld meer voor Sinterklaas. Dat begrootte moeder heel erg. Het buurmeisje Vera Beemster kreeg altijd een heleboel. Vader was er heel nuchter over: "Zij is maar alleen en jullie met z'n tienen." En dan was het ook weer klaar. Een keer mocht ik bij Beemster stoeltje zetten. Toen kreeg ik een schort én een naaidoos én snoep. Thuis vonden we iets van kleren die je nodig had en een taai- en een speculaaspopje.

In een dienstbetrekking had je op zondag een tijd vrij. Je ging 's middags om twee uur naar het lof om andere jonge mensen te zien en na te praten. Met melkerstijd moest je dan weer op de boerderij zijn. Na het melken had je vrij tot 11 uur. Zondagsavonds was het bij ons altijd heel gezellig. Tante Dien en tante Mien speelden piano. Tante Wiets kende zomaar één liedje uit haar hoofd: "Ver van alles waarvan ik heb gehouden, zwerf ik thans rond in alle eenzaamheid..." Dan rolden we het kleed opzij en gingen we dansen. Al snel toen pa over huis kwam, vroegen ze of ie kon kaarten. Bleek ie te kunnen quatrillen - dat was kat in 't bakkie, die mocht blijven. Ik heb soms moeten trekken, want ik wou wel richting Beemster, nog even samen zijn. Maar eerst moest dan nog het kleed geklopt, zo'n groot karpet. Daar had ik goed slag van met moe.

 

Familie Koning, Beemster

mam, pa, tante Wiets, oom Klaas, tante Mien, oom Piet
1938