p
i e t   v a n   d i e p e n      
     
   

het witte laken

Mijn oudste nog te traceren gedicht. Als kind van een jaar of acht (?) heb ik dit opgestuurd naar het Noordhollands Dagblad, naar de rubriek Brieven aan Oom Broos. Die schreef: “Al ligt er dan geen sneeuw meer,
PIETJE VAN DIEPEN uit Grosthuizen heeft zo’n mooi gedicht gemaakt over sneeuw, dat het absoluut door jullie gelezen moet worden.”

   


 

HET WITTE LAKEN

Sneeuwvlokjes vallen naar benee;
alle kinderen zijn tevree.
Ze maken ballen, ze maken poppen
en graven dan met grote schoppen.

Eindelijk is een sneeuwman klaar,
maar oei, kijk uit, hij valt, wat naar!
De bezem breekt, de pijp is stuk,
oei, oei, arm, wat een ongeluk.

Daar komt vader aangerend.
“ Stoute kinderen die je bent,
mijn pijp is helemaal doormidden.
Gauw in huis, we moeten bidden!”

Na het bidden gauw weer weg.
’ t Gaat goed, ’t gaat fijn, ’t gaat heerlijk, zeg.
De ballen klaar, de poppen klaar,
en kijk, wat doet die kinderschaar?

Ze mikken op de hoge hoed,
maar ’t hoofddeksel gaat dan kapoet.
De kinderen lachen heel spontaan:
“ Ja, poppetje, je gaat eraan!”