p
i e t   v a n   d i e p e n      
     
   
1e groot haarlemmermeer dictee 2009
   
 
Datum 19 maart 2009
Locatie Bibliotheek, Schoolstraat 2, Nieuw-Vennep
Tekst/Voorlezer Max Verbeek, docent Nederlands
Co-auteur Barbara van Walraven, bibliotheekmanager


De literaire zoo in Bibliotheek Haarlemmermeer (1)

1. Weidt het nationale dictee graag uit over pluchen fauteuils, guichelheil en dito exorbitante grootsteedse flauwiteiten, het Groot Haarlemmermeer dictee wijdt liever zijn aandacht – zonder enig snobisme – aan de literaire zoo in de bibliotheek.

2. Op een frisse ochtend waarop dauwdruppels glinsterden aan de takken van de struiken en aan de draden van het web van de spin, terwijl de stralen van de opgaande zon hier en daar het dwarrelen van wat stof vertoonden, tussen de bomen, klom de eekhoorn naar het puntje van de hoogste tak van de beukenboom.

3. De hoedna (2) doet enigszins aan de bever denken, al is het omdat hij aan en in het water leeft, dijken bouwt, een zelfde (3) aanzienlijke pels heeft, zij het van veel zachter haar van een roestbruine kleur die in de zomer vlak tegen rood aanzit (4).

4. Op een mooie voorjaarsavond vormen de eendagsvliegen een voortplantingspotentieel zoals wij dat hooguit kennen van het debutantenbal in Wenen, maar dan met ogenblikkelijke consumptie (5) van de opgelaaide passie.

5. Met alle kracht die haar persoonlijkheid in zich borg, probeerde de vrouw zich gebraden kip, gesuikerde amandelen en toffees voor te stellen, maar de smaak van de drol was krachtiger dan haar krachtigste verbeelding.

6. De dieren die ze in de kliniek verzorgen, zijn voornamelijk honden en minder vaak katten: voor vee blijkt dit dorp zijn eigen veterinaire tradities, zijn eigen farmacopee, zijn eigen genezers te hebben.

7. Willem was, als in een Carmiggeltverhaal, op een zaterdagavond in een rokerig Haags café bij zijn nekvel achter de tapkast onder zijn moeder uit de mand vandaan getrokken  en door een domme dronken man (6) in een plastic tas aan zijn fietsstuur mee naar huis geslingerd, bij wijze van koperen huwelijkscadeau (7).

8. Naarmate de reis vordert, maken de keurige stationnetjes met kraampjes en volk in kaki  plaats voor in dierenvellen geklede zwarte mannen, sommigen met speren en schilden bewapend, de kokospalmen en het laatste hoge struikgewas verdwijnen uit beeld, daarna zie ik kudden wildebeesten, kongoni’s (8) en zebra’s die stofwolken verplaatsend over uitgestrekte vlakten razen.

9. De door geleding beweeglijke kop (nu kwam er een lastige passage die Erik veel moeite gekost had) draagt veelledige draad- of borstelvormige, vaak ook knotsvormige, voorts gezaagde of kamvormige sprieten, grote, halfbolvormige (9) samengestelde of enkelvoudige ogen, een kleine bovenkaak en een roltong, die de plaats van de onderkaken inneemt.

10. Dit dictee is allerminst een remplaçant van het nationale, noch qua anciënniteit noch qua avant-gardistische gedachtespinsels en hersenschimmen, maar biedt de gelegenheid om ten langen leste te behoren tot de hiërarchie van Haarlemmermeers literatuurminnende (10) elite. Hier geldt: “Wie spelt, die telt.”


Uitslag
Scholieren:
1. Pieter van Diepen, Leiden (5 fouten)
2. Frans Van Besien, Gent (10 fouten)
3. Roelf Zuidema, Nieuw-Vennep (12 fouten)


Noten
(1) De zinnen 1 en 10 waren echte ‘dicteezinnen’, de zinnen 2 t/m 9 kwamen letterlijk uit diverse boeken. Alle zinnen hadden iets te maken met het boekenweekthema ‘de literaire zoo’ (door de voorlezer uitgesproken als zo en niet als zoe), waardoor er enige samenhang was.
Na afloop was er een quizje: raden van welke schrijver en uit welk boek die zinnen afkomstig waren. De zinnen kwamen uit:
2. Maar niet uit het hart (Toon Tellegen)
3. Vanwege een tere huid (Anton Koolhaas)
4. De larf (Midas Dekkers)
5. Begeerte (Manon Uphoff)
6. In ongenade (J.M. Coetzee)
7. Veertig (Kees van Kooten)
8. Hier zijn leeuwen (Kees vaan Beijnum)
9. Erik of het klein insectenboek (Godfried Bomans).  

(2) Een dier dat ik – als ex-bioloog – niet kende, maar dat een door Koolhaas verzonnen dier blijkt. Niet gelezen. Ik had hoetna.

(3) Ik had eenzelfde, aan elkaar. Dit staat in het Groene Boekje, zonder nadere informatie. Dat betekent dat het een bijvoeglijk naamwoord is waarvan de verbogen vorm gelijkluidend is, of dat het tot een andere woordcategorie behoort dan bn., zn. of ww. Van Dale geeft bij eenzelfde “aanw. vnw.” en “synoniem dergelijk”.

(4) Ik had aan zit, los. Van Dale geeft bij aanzitten ‘aanzitten aan de dis’ en ‘ergens aanzitten’  (aanraken).

(5) Zou de schrijver hier niet consummatie bedoelen?

(6) Ook dronkenman bestaat, maar het is nadrukkelijk met twee klemtonen voorgelezen: drónken mán en niet drónkenman.

(7) Ik had koperenhuwelijkscadeau. Toen ik opperde dat koperen toch op het huwelijk sloeg en niet op cadeau, zei de voorlezer aanvankelijk dat het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord was en dus met een n op het eind moest, maar toen hij begreep dat het daar niet over ging, maar dat ik doelde op een driedelige samenstelling, à la langetermijnagenda, zei hij peinzend: “Daar hebt u wel een punt...” Natuurlijk kan een huwelijkscadeau wel iets van koper zijn, maar hier ging het over een jong hondje.

(8) Ik kende het dier niet. Het is het hartenbeest (of hertenbeest) in het Swahili. Ik schreef het overigens correct.

(9) Ik had half bolvormige, los. Halfbolvormig staat niet in het Groene Boekje, noch in (de papieren) Van Dale. In de elektronische Van Dale staat wél halfbolvormig!

(10) Ik had literatuurminnende, wat de jury goed rekende. Maar het staat noch in het Groene Boekje, noch in Van Dale. Dan is wellicht literatuur minnende de juiste schrijfwijze. Kunstminnend staat wel in zowel het Groene Boekje als Van Dale.