|
tweede groot hoorns dictee
|
Hoorn, u aller woonstee, van de meesten van u tenminste, heeft sociaaleconomisch wis en drie turbulente tijden beleefd. Ontstaan aan de Gouw groeide het alras uit tot handelscentrum; dat is althans Velius' perceptie, maar geenszins communis opinio. Onloochenbaar hoogtepunt is de gouden eeuw, de VOC (dit jaar godzijdank niet voluit geschreven) met Jan Pieterszoon Coen als gouverneur-generaal. Rond Coens bronzen statue bij het Westfries¹ Museum ligt in het plaveisel een rode steen, rood van het bloed van terechtgesteld rapaille, een waar horrorscenario. Nu is dat plein een rotonde avant la lettre, maar in het verreikende verkeerscirculatieplan, met verrijkende bijlagelijst, een no-goarea voor de gemotoriseerde yup. De Hoornse economiecurve is sinusoïdaal: bloei en verval, regen en zonneschijn; de recentste ontwikkelingen, rechtdoorzee, stemmen evenwel semioptimistisch. Oké², geen entrepreneur heeft gejuicht over de taks op reclame-uitingen, maar gemeentegeld baat de lokale huishoudkunde en freeridersgedrag frustreert sowieso. Liever gefocust op successtory's: bakkers met kadetjes én spécialités als focaccia's, slagers met sukade- en lendenlappen, maar bijwijlen ook exquise ossobuco. Of de kaasboer zijn edammer en de groenteman zijn huis-tuin-en-keukenrodekool en gros of en détail verkoopt: de reclamebelasting raakt eenieder. Forensen³ die doordeweeks forenzen, het woon-werkverkeer kotsbeu, geldt ook voor hen niet "Hoorn zien en blijven"?
|