v
a n d i e v a n v a n d i e p e n
       
jo alles
handelaarster

Van alle komende en gaande mannen was Jo Alles wel het meest 'komend en gaand'. Een man was ze niet. En ze heette niet Jo Alles, maar Allertz. We noemden haar echter Alles, omdat we niet beter wisten. Er waren meer dingen die we niet wisten, ik althans niet.
Laat ik eens opschrijven wat ik me van haar herinner. Mijn oudere broers en zussen hebben waarschijnlijk heel andere herinneringen, en Ina en Lia weten veel meer van de latere jaren, en mam weet denk ik wel hoe het begon. Maar ik vertel iets over ongeveer 1957 tot
1965.

Op ongeregelde tijden (een keer per maand? eens per half jaar? zo maar af en toe? als het mooi weer was?) nam Jo de bus naar Scharwoude en dan kwam ze van de bushalte aanstappen met twee zware koffers. Daarin zaten tweedehands kleren en lappen stof, die ze aan mam probeerde te verkopen. Jo dronk dan graag een kopje koffie mee en soms bleef ze ook eten. In de begintijd kocht mam wel eens wat, maar nooit echt van harte. Wij droegen ook niet graag Jo-Allesies. Dus trok mam een keer de stoute schoenen aan en vertelde Jo dat ze gerust langs mocht komen, maar dat ze niks meer wilde kopen. De verhouding bekoelde een beetje (want eigenlijk ontnam het haar de rechtvaardiging voor de bezoekjes), maar na verloop van tijd begon Jo toch weer langs te komen. Wel probeerde ze mam altijd nog te interesseren voor een koopje. De koffers gingen altijd nog even open.

Jo praattte geen West-Fries en ze kwam uit Amsterdam. Dus dacht ik dat haar taaltje Amsterdams was. Het leek ook wel wat op het taaltje van Ome Jos, en die kwam ook uit Amsterdam. Dat Jo een raszuivere Limburgse was, kon ik als klein kind natuurlijk niet weten. En kwam Ome Jos niet uit de buurt van Ospel (Oost-Peel)? Dat Ton Groot en vooral ook Ria Mulder, heel ander Amsterdams spraken, had ik later pas door.

We pestten Jo Alles vaak. Ik weet niet meer precies hoe, maar we pestten haar. Van één keer herinner ik het me nog wel heel goed. We waren met de driewieldekar aan het spelen. Eén man ging voor op de staart zitten en stuurde met zijn benen het voorwiel. En de anderen duwden aan de achterkant. Op de weg deden we dat. Onze Jan en Jan Delemarre waren erbij en ik meen ook Jan en Thaam Wijnker. Jo Alles kwam eraan lopen, met haar zware koffers. En in plaats van aan te bieden dat we haar koffers wel even zouden meenemen, reden we keihard op haar af. Pas op het allerlaatst stuurden we opzij. Ze was echt bang. Ik schaamde me eigenlijk wel. Daarom weet ik het nog, denk ik.

Als Jo bij ons was geweest, ging ze altijd verder het dorp in. 's Middags zag je haar weer teruglopen naar de bus. Ik meen dat ze dan ook weer even aan kwam (thee drinken en een nieuwe verkooppoging wagen), maar dat weet ik niet zeker. Ik heb me altijd afgevraagd waar ze verder nog naar toe ging. Ze kwam geloof ik ook wel bij tante Jo en tante Gré, en zeker ook bij tante Luus. Maar of die ook wel eens Jo-Allesies kochten?
Waar ging ze heen behalve naar onze familie? En waarom naar sommigen wel en naar anderen niet? En waar haalde ze haar spullen eigenlijk vandaan? Ze kon vast niet van haar handel leven, maar waar dan wel van? Vragen, vragen, vragen.

Wat ik me toen nooit afvroeg, maar nu wel, is wat zij de andere dagen deed. Ging ze dan naar Oudendijk, Beets, Oosthuizen of Warder, zo successievelijk alle dorpen in Noord-Holland af? Is er kans dat als ik een collega van me uit Hauwert naar Jo Alles vraag, hij haar kent? Zou een advertentie in het Noord-Hollands Dagblad 'Wie herinnert zich Jo Alles nog?' veel reacties opleveren?

<verder door Ina>

Nou, over Jo kan ik het blaadje verder wel volschrijven. Naar mijn idee heette ze Alles omdat ze 'alles' mee sjouwde om te verkopen. Niet alleen kleding, maar ook keukengerei bracht ze ons huis binnen: borden, schalen en bestek. En daar hadden wij kinderen het niet op. Toen mam vond dat Lia en ik best eens bij Jo op visite konden gaan (ik studeerde toen net in Amsterdam), bedachten we in de tram giechelend dat we er nu niet onderuit konden om Jo-Allesies te gebruiken. Haar messen waren bijvoorbeeld niet van roestvrijstaal, maar hadden van die loodgrijze lemmeten die je zelf goed kon slijpen, maar die vreselijk smaakten als je eraan likte. En haar vorken en lepels moest je geregeld poetsen, anders ontstond er een doffe aanslag. De Omesies kwamen ze wel eens halen als ze poetsles kregen op de huishoudschool, maar verder gebeurde dat toch weinig.

Bij Jo thuis was het allemaal heel netjes en schoon. Ze woonde aan de Marnixkade, op 88 tweehoog vóór. Een halve woning: een kamer met een soort bedstee, een keukentje en een WC. Buiten het keukenraam hing een plantenbakkenrek dat ze in de winter als koelkast gebruikte.
Alle mogelijke bergplaatsen (vaste kasten, het dressoir, planken in de WC en het halletje, de ruimte onder en boven het bed, het lattenzoldertje) waren volgestouwd met spullen. Een deel van elk bezoek ging steevast op aan zoeken en uitpakken van een "heel erg mooi" weet-ik-wat. Van een studentenkip viel weinig te plukken, maar Jo wilde graag laten zien wat ze nu weer op de kop getikt had of juist al jaren bezat.

En hoeveel dat was, kwamen Elly en ik tegen toen we Jo's huis opknapten en de hele inboedel steeds moesten verplaatsen voor het schilderen, behangen, vloerbedekking leggen. Daarna is onze verhouding ook even bekoeld, omdat Jo ons ervan beschuldigde in haar afwezigheid een theelepeltje te hebben gepikt.

Jo heeft met haar zuinigheid en achterdocht haar leven heel zwaar gemaakt. Pas helemaal aan het eind kreeg ik daar echt een beeld van. Want ze had wel altijd grote verhalen, maar de helft kon ik niet volgen.
Ze leek haar dagen te vullen met uitstapjes van de Culturele Club (van de Waterleidingduinen tot Lloret de Mar) en bij kennissen-vrouwen langs gaan. Altijd op de bonnefooi, dus ze tramde en buste vaak vergeefs door de stad. Ik had ook regelmatig een briefje op de mat of zelfs voor mijn kamerdeur, want ze schakelde rustig hospita's of buren in om het trappenhuis binnen te komen.
Omdat ze geen telefoon had, was afspreken niet zo gemakkelijk. En Jo had een geheel eigen verwachtingspatroon. Toen Elly in het koor van de Dominicuskerk zong, namen we Jo een keer mee naar de Paaswake. Bleek dat ze het jaar daarna met de jas aan had zitten wachten tot we haar weer kwamen ophalen!

In mijn Amsterdamse tijd leefde Jo van de AOW en maakte ze schoon bij een advocate, Hans. Nou ja, Jo vertelde meer over hoe lang ze daar in bad had gelegen en wie ze er allemaal had gebeld. Jo had vroeger gewerkt bij de moeder van Hans, maar 'mevrouw' woonde al jaren in Italië.
Jo was als jonge vrouw uit Limburg naar Amsterdam gekomen en moet allerlei dienstbetrekkingen hebben gehad. Er staat me vaag iets bij van een stoffenwinkel, waardoor Jo onze tante Jo aan kant kon helpen voor haar bruiloft, in of vlak na de oorlog. Dat kan de connectie met Grost zijn geweest.

Jo overleed op 12 december 1984. Net voor ze naar het ziekenhuis ging, vroeg ze ons uit te zoeken hoe kon worden voorkomen dat haar geld (en dat bleek een heleboel te zijn!) naar de staat of de kerk zou gaan. De laatste dagen kon ze nog maar twee dingen zeggen: "Hunkemöller", omdat Lia een niet gedragen korset moest terugbrengen, en "water", omdat ze voortdurend dorst had. Haar nieren functioneerden niet meer, dus eigenlijk dronk ze zichzelf dood.
Doordat ze niet meer kon praten, heeft ze niks meer hoeven uitleggen over zoon Laurens die op het laatste moment opdook, met schoondochter en kleinzoon. Een onwettig kind was dus Jo's grote geheim geweest. In haar jeugd nog zo'n schande dat ze haar geboortegrond ontvluchtte. Maar was het nodig om haar hele leven te boeten voor die ene komende en gaande man?